Opties
Met een optie heb je het recht, maar niet de verplichting, om een financieel product binnen een bepaalde termijn te kopen of te verkopen. Opties zijn “afgeleide producten” of “derivaten”, omdat hun waarde afgeleid wordt van de evolutie van een onderliggende waarde. Die waarde kan een aandeel, een munt of een beursindex zijn. Opties die particuliere beleggers kunnen verhandelen op beurzen zoals Euronext, zijn gestandaardiseerd. Het volume van de onderliggende waarde waarop de optie betrekking heeft, het moment van uitoefening en andere elementen, worden op voorhand door de beursautoriteiten vastgelegd.
Opties kopen of schrijven
Bij transacties met opties zijn er altijd twee partijen: een koper en een verkoper. Een optie verkopen wordt ook wel “een optie schrijven” genoemd.
Er zijn twee grote categorieën opties. Als je je een call-optie aanschaft, dan verwerf je het recht om een bepaalde onderliggende waarde, bijvoorbeeld een aandeel, te kopen. Ga je voor een put-optie, dan verwerf je het recht om een bepaalde onderliggende waarde te verkopen. De verkoper of “schrijver” van de optie bevindt zich in de tegenovergestelde situatie van die van de koper. Bij een call-optie heeft de schrijver de plicht om de onderliggende waarde te leveren als de koper de optie uitoefent. Bij een put-optie heeft de schrijver de plicht om de onderliggende waarde aan te kopen als de koper de optie uitoefent.
Voorbeeld
Stel dat je een call-optie koopt op het aandeel X, waarvan strike price of uitoefenprijs, met andere woorden de prijs waaraan je het onderliggende actief kan kopen, 50 euro bedraagt. De premie die je daarvoor betaalt, bedraagt 2 euro. Aangezien een optie vaak betrekking heeft op 100 aandelen, betaal je die optiepremie maal honderd, waardoor je optie je dus 200 euro kost. Je koopt een call-optie, je denkt dus dat de koers van het onderliggende aandeel zal stijgen. Als op de vervaldatum – het moment waarop je je optie kan uitoefenen – de koers van het aandeel hoger is dan 52 euro, dan kan je je optie met winst uitoefenen. Je moet immers rekening houden met je 200 euro kosten. In de andere gevallen maak je geen winst, en loont het dus niet om je optie uit te oefenen.
De winst verzilver je concreet door de aandelen die je via de optie verwerft, onmiddellijk opnieuw te verkopen. Je kan ook je optie voor de vervaldatum verkopen. In dit voorbeeld en ook in de volgende paragrafen houden we geen rekening met de kosten die je dienstverlener je altijd zal aanrekenen en die het eindrendement uiteraard beïnvloeden.
Weetje
Als je een optie schrijft, zal je bank een waarborg vragen, soms in de vorm van een deposito op een specifieke rekening, vaak ook in de vorm van het onderliggende dat je op je rekening moet hebben (als je een call schrijft). Je gaat in dit geval immers de verplichting aan om een bepaalde waarde te leveren – als je een call-optie schrijft – of aan te kopen – als je een put-optie schrijft. De bank moet er zeker van zijn dat je die verplichting kan nakomen omdat ze anders zelf het risico loopt op een verkeerde afloop.
Europese en Amerikaanse opties
Op de beurs worden zowel Europese als Amerikaanse opties verhandeld. Die benaming heeft niets te maken met de plaats waar de emittent is gevestigd. Een Europese optie kan enkel op de eindvervaldag worden uitgeoefend, terwijl een Amerikaanse optie op gelijk welk moment van de looptijd kan worden uitgeoefend.
Het hefboomeffect
Een optie heeft altijd betrekking op een aantal onderliggende waarden. Bij een koersstijging van de onderliggende waarde zal de call-optie sterker stijgen dan het geval is voor de onderliggende waarde. De premie die je voor de optie betaalt, ligt dan immers lager dan wat je zou betalen als je de onderliggende waarde gewoon zou kopen.
In het bovenstaande voorbeeld, moeten we 5000 euro betalen voor het aankopen van 100 aandelen X aan een koers van 50 euro. Voor de aankoop van 1 optie die betrekking heeft op 100 aandelen X aan 50 euro moeten we maar 200 euro optiepremie betalen. Een stijging van de koers van het onderliggende aandeel heeft dus een groter effect voor de optiehouder, omdat de oorspronkelijke inleg lager is. De waarde van de optie wordt ook bepaald door de nog resterende looptijd en door de volatiliteit van de onderliggende waarde.
Het omgekeerde is echter ook waar: als de koers van de onderliggende waarde nadelig evolueert voor de optie, zal het verlies van de optiebelegger op de betaalde premie hoger zijn dan het verlies op de onderliggende waarde. Stel dat ons aandeel X daalt naar 47 euro op de vervaldag van de optie. De optiebelegger heeft dan zijn oorspronkelijke inleg volledig verloren, aangezien de optie waardeloos verloopt. Niemand wil immers aan 50 euro kopen wat via de normale aandelenmarkt aan 47 euro verkrijgbaar is. De aandelenbelegger daarentegen maakt op een belegging van 5000 euro (100 maal koerswaarde 50 euro) in hetzelfde geval een verlies van 300 euro of 6 %. Hij kan eventueel een dividend opstrijken. En de koers van het aandeel kan natuurlijk opnieuw stijgen.
Specifieke terminologie
Onderliggende waarde: de waarde waarop een optie betrekking heeft, zoals een aandeel, een wisselkoers of een index.
Contractgrootte: de hoeveelheid onderliggende waarde waarop één optie betrekking heeft, bijvoorbeeld 100 aandelen.
Uitoefenprijs: de prijs waartegen het onderliggende via de optie kan worden gekocht of verkocht.
Looptijd: de periode waarin de optie geldig is.
Expiratiedatum: de vervaldatum, de datum waarop de optie afloopt.
In-the-money: de optie heeft waarde en het loont dus de moeite ze uit te oefenen. Een call-optie op een aandeel is in-the-money als de uitoefenprijs van de optie lager is dan de koers van het aandeel. Je kan dan immers het aandeel goedkoper aankopen. Het tegenovergestelde is out-of-the-money.
Out-of-the-money: de optie heeft geen waarde. Dat is bij een call-optie het geval als de koers van de onderliggende waarde lager is dan de uitoefenprijs.
Zijn opties interessant voor de individuele belegger?
Opties zijn weggelegd voor doorgewinterde beleggers die vertrouwd zijn met de specifieke kenmerken van de markt en niet achterovervallen van de soms sterke waardeschommelingen. De MiFID-regels, die werden opgesteld om de individuele belegger te beschermen, beschouwen opties als complexe instrumenten. Je financiële dienstverlener moet daarom doorgaans eerst een “passendheidstoetsing” uitvoeren, vooraleer je een eerste optieorder kan plaatsen. Zo’n passendheidstoetsing is meestal een vragenlijst die peilt naar je beleggingskennis en –ervaring.